Regisseur Todd Field begint zijn film waar de meeste anderen eindigen: bij de aftiteling. Vaak loopt het publiek al weg tijdens die aftiteling, maar nu moet het wel kijken naar die lange lijst namen. Daarmee vraagt Field aandacht voor het feit dat het maken van een film een groepsproces is. Tegelijkertijd benadrukt deze keuze ook zijn macht. Een regisseur is als een dirigent in de manier waarop hij de crew in de richting stuurt die hij wil. Tár is een film over macht en over machtsmisbruik en over hoe iemand met heel veel macht de realiteit uit het oog kan verliezen. Maar je kunt deze thematiek ook vergeten en gewoon staren naar een fabelachtig goede Cate Blanchett. Alleen al voor haar wil je deze film zien.
Lydia Tár is de dirigent van het Berliner Philharmoniker. In de openingsscène wordt ze geïnterviewd door The New Yorker, waardoor Field kan vertellen wie ze is en wat haar op dit punt heeft gebracht. Tár neemt ook hier als vanzelf de regie en ze heeft de interviewer en het publiek volledig in de hand. Ze werkt aan een boek over zichzelf, ze componeert een nieuw stuk en bereidt zich voor op een uitvoering en een opname van Mahlers Vijfde. Field laat zien hoezeer ze de totale controle heeft over dit complexe leven met repetities, lunches, interviews, pas-sessies voor een kostuum, privévluchten naar New York en een privéleven met vrouw Sharon en dochter Petra. Sharon is concertmeester bij de Berliner Philharmoniker, de tweede in rang dus. Daardoor staan de geliefden in hun werk in een machtsverhouding en is het woord ‘nepotisme’ nooit ver weg. Lydia’s assistent Francesca, een vrouw die eigenlijk zelf dirigeer-ambities heeft, regelt dit leven en kijkt toe hoe de wereld aan de voeten ligt van Lydia. Als Lydia haar passeert voor de baan van assistent-dirigent, zint ze op wraak. Het verleden dat zich opdringt in de vorm van een serie wanhopige e-mails van Krista, een voormalige protegee van Lydia, bieden haar een kans. Langzaam begint Lydia’s succesvolle leven uit elkaar te vallen.
In Tár speelt zowel #metoo een rol als de cancel culture die daar een gevolg van kan zijn, maar nergens wordt dit expliciet. Lydia heeft wel echt een probleem. In eerste instantie manifesteert zich dat in de vorm van geluiden. Ze hallucineert en hoort dingen die er niet zijn, zoals een schreeuwende vrouw in het park waar ze jogt. Ook ergert ze zich aan alledaagse geluiden, zoals een koelkast, een deurbel of een metronoom. Die hallucinaties zijn te vergelijken met die in The Tell-Tale Heart, het verhaal van Edgar Allan Poe waarin het hoofdpersonage geluiden hoort die er niet zijn. Deze fantoomgeluiden drijven hem tot razernij en maken dat hij de moord bekent die hij heeft gepleegd. Field is veel subtieler in zijn aanpak, maar de geluiden zijn hier net zo goed een verbeelding van Lydia’s geweten als bij Poe. Haar relatie met Krista lijkt diepe krassen achter te hebben gelaten. Field gebruikt geluid, de kern van Lydia’s leven, om haar mentale verval te illustreren. Dat doet hij ook met gesprekken die Lydia voert. Zo hoort ze in plaats van het woord ‘notalgie’ (rugpijn) ‘nostalgie’ en verstaat haar gesprekspartner geen ‘misogamie’ (de afkeer voor het huwelijk) maar ‘misogynie’. De spraakverwarring laat zien hoezeer deze film gaat over bedoelingen, over communicatie en interpretatie.
Lydia’s grote held is Leonard Bernstein, in wiens voetsporen ze wil treden. Maar waar muziek bij Bernstein staat voor emotie, gaat het bij Lydia over controle. Met name de macht die ze heeft over de tijd, het orkest en het publiek. Die controle oefent ze uit met haar handen, die beiden een rol hebben; een voor het tempo, de ander voor de dynamiek. Beiden zijn essentieel en in de film staan ze ook voor de twee kanten van het verhaal en van haarzelf. Ze is een geniale dirigent, maar ze gebruikt ook anderen; ze is zorgzaam, maar ook hardvochtig; ze helpt jonge musici met hun carrière, maar ze heeft ook een enorm ego. Ze is een symbool van de elite, maar maakt, als lesbienne, ook deel uit van een gemarginaliseerde groep. Lydia’s naam is Engels voor ‘pek’, de pek en veren die ze over zich heen zal krijgen als naar buiten komt wat er gebeurt schijnt te zijn tussen haar en de vrouwen over wie ze macht heeft. Maar wat dat precies is en wat er staat te gebeuren met de nieuwe celliste wordt nergens expliciet gezegd of getoond. Sterker nog, de mate waarin Lydia idolaat raakt van deze nieuwe jonge vrouw die verbazingwekkend weinig respect voor haar heeft, toont eerder haar zwakte dan haar macht. Ze raakt zichzelf kwijt en heeft niet veel weg van het roofdier en zijn prooi, zoals ze in de media wordt afgeschilderd.
Dit is niet de eerste keer dat Blanchett een wereldse lesbienne speelt die een jongere vrouw wil verleiden, maar waar in Carol de aantrekkingskracht warm en respectvol aanvoelde, zijn die instincten hier eerder roofzuchtig. Er zitten thriller- en zelfs horrorelementen in de film, voortkomend uit vaak alledaagse situaties. Daarin deed Tár me denken aan Polanski’s Repulsion en ook Black Swan. Maar de spanning komt meestal rechtstreeks van Blanchett, die in elke scène zit en elk aspect van haar fysiek gebruikt. Ze creëert een geniale, maar wrede vrouw die vereerd en begeerd wordt, maar eigenlijk alleen door haarzelf geliefd wordt. Dat wordt haar ook toegeworpen door Sharon, die met lede ogen aanziet hoe Lydia alleen nog oog heeft voor de nieuwe celliste. Maar in de manier waarop Lydia op haar reageert, is ook te zien dat er ergens nog resten medemenselijkheid zitten. Resten die ze weer tot leven moet zien te wekken, ver weg van die Olympus waarvan ze afgegooid wordt. Tár is een fenomenale film met een fenomenale Blanchett. Over een verbijsterende vrouw die soms afschuw opwekt, maar waar je naar wil blijven kijken.