Het debuut van Diederik Ebbinge lijkt een ode aan de films van Alex van Warmerdam en het absurdisme van de Coenbroers. Al beweert de nieuwbakken regisseur dat hij niets van film weet en dus ook niet is beïnvloed door welk voorbeeld dan ook. Als die vergelijking toch getrokken wordt is de conclusie dat hij een heel eind komt maar toch een ingrediënt mist.
Ton Kas is de alleenstaande Fred en de acteur laat zien wat een range hij heeft in een rol met nauwelijks tekst en een timide uitstraling die nieuw voor hem is. Dat er met de man die bij hem aan komt lopen in het kerkelijke plattelandsdorp waarin hij teruggetrokken leeft iets mis is heeft hij wel door. Hij neemt het op zich deze vreemdeling (die Theo heet leert hij als de man al een paar weken bij hem is) wat op te voeden. Volgens de beste christelijke traditie neemt hij hem in huis en geeft de man te eten en een dak boven zijn hoofd. Ze groeien naar elkaar toe maar niet op de manier waarop je zou verwachten.
Ebbinge slaat de plank mis als hij de twee laat optreden op kinderpartijtjes. De dierenliefde van Theo had hij ook op een andere manier kunnen laten zien, al vormt hun act wel de katalysator voor hun ‘relatie’. De kern van Matterhorn zit in het opkrabbelen na een verloren liefde en het openstaan voor anderen. Iets dat Fred niet (meer) kan maar waarvoor Theo een breekijzer, in een vreemde vorm dat wel, heeft. Ebbinge slaagt er voortreffelijk in om een tijd- en plaatsloosheid op te roepen die zo typisch is voor het werk van Van Warmerdam.
Maar wat er in de film ontbreekt is een angel. Matterhorn voelt meer als een verzameling sketches dan als een film, waarin een spanningsboog en een rode draad – hoe afgezaagd dat wellicht ook klinkt – belangrijke elementen zijn. En waar Van Warmerdam en de Coens (in bijvoorbeeld Fargo en A Serious Man) het wanhopige optimisme van hun personages pareren met een flinke dosis tragiek is het glas in dit debuut toch vooral half vol.