Geinspireerd door het avondje True Grit komende zaterdag wilde ik alvast een western zien. En om een of andere duistere reden had ik deze klassieker van Arthur Penn nog nooit bekeken. De film vertelt het levensverhaal van Jack Crabb, in zijn eigen woorden omdat hij op 121-jarige leeftijd terugkijkt op zijn turbulente verleden. En dat blijkt een kleurrijk jongensboek te zijn, vol gekke ontmoetingen en bizarre toevalligheden.
Dat begon met een aanval door Indianen op het konvooi waarmee hij als jongen westwaarts reisde, ergens middenin de 19e eeuw. Hij wordt opgepikt door een nobele ‘wilde’ van een andere Indianenstam en groeit op als een bijna-roodhuid. In de jaren daarna belandt hij van het ene in het andere avontuur en beleeft vele hoogte- en dieptepunten. Little Big Man is niet echt een western maar een variant op het genre waarin met terugwerkende kracht de grootsheid van iemands leven wordt beoordeeld. Penn raakt wel aan zowat alle mythes die er rond het Wilde Westen hangen: de way west, de confrontaties met de Indianen, de settlers, hoerenhuizen, goudkoorts, saloons, kwakzalvers, gunfighting, Buffalo Bill en de beroemde slag bij Little Big Horn waar General Custer zijn Waterloo vond.
De film is ook vooral grappig en nauwelijks spannend of actierijk. Al kan Penn wel uit de slof schieten, getuige de aanval van de cavalerie op het Indianenkamp van Crabb waar vrijwel iedereen uitgemoord wordt. Penn gebruikt zijn film om commentaar te geven op misstanden in de hedendaagse samenleving, uiteenlopend van de behandeling van ‘ native americans’ tot aan religieuze en seksuele hypocrisie.
Dustin Hoffman als revolverheld is niet echt serieus te nemen en Penn beseft dat goed. Sam Peckinpah zou dat antigeweldsimago van Hoffman het jaar daarop flink uitbuiten in Straw Dogs.